Google

Kopafbeelding

Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
Stel een vraag
Kinderen willen bewegen 4.3:

De kijkwijzers

Kijkwijzer grove motoriek zes jarigen

4.3 Kijkwijzer grove motoriek zes jarigen

zesjarige kinderen

Criteria
Het kind…

Helpende aanwijzingen voor leraren

 

 

1. Grove motoriek

 

 

algemeen bewegingspatroon

 

stampen

  • kan stampen zonder het evenwicht te verliezen
  • beweegt zich ontspannen
  • toont kracht en stabiliteit
  • ‘woeste, wilde stampende stieren’
  • begin met een vrije observatie en geef daarna het tempo aan om te zien of het kind ook ritmisch kan stampen

op de tenen lopen

  • kan op de tenen lopen zonder het evenwicht te verliezen
  • is beweeglijk daarbij
  • beweegt zich daarbij ontspannen
  • observeer het tempo dat het kind zelf kiest
  • ‘lopen als een hertje zo licht; tip, tip tip op de tenen’
  • begin met een vrije observatie
  • kijk of het tempo beïnvloedbaar is; hoe meer beheersing hoe meer sturing het kind heeft in het tempo

 

touwtje springen in de grote bocht en alleen

 

touwtje springen in de grote bocht

  • springt verend door (>10 x)
  • geef het ritme in een vaste regelmaat aan: ‘en spring…en spring…en spring maar door’
  • laat aanvankelijk kiezen of het kind nog wil beginnen vanuit stilstand
  • als dat goed lukt: probeer of het al lukt om in te springen
  • als het kind regelmatig het touw raakt: teken een cirkel op de grond om het springgebied aan te geven

alleen met eigen springtouw springen

  • is handig in de coördinatie arm en been bewegingen

 

  • beoordeel naar de mogelijkheden van het individuele kind
  • observeer of het kind met twee benen tegelijk springt of lopend springt (per stap het touw onder de voeten bewegend)
  • daag uit om de andere variant ook te oefenen

 

bal gooien met de juf

 

vangen met bukken en rekken

  • kan de bal vangen
  • is niet bang voor de bal
  • is niet (te) overmoedig
  • bukt en rekt als bal laag en/of hoog komt
  • gebruik een bal die makkelijk te vangen is
  • gooi zo dat de kinderen de bal makkelijk kunnen vangen
  • leer de kinderen om rustig te staan bij het vangen
  • ga als het lukt variëren en probeer het kind meer mee te laten bewegen
  • mik bij het gooien dan eerst ongeveer 30 cm naast het kind en pas als daarbij het vangen lukt in meer variatie (hoog- laag- rechts- links afwisselend)
  • geef het goede voorbeeld

 

gooien met één en vangen met twee handen

  • kan gooien met één en vangen met twee handen
  • vangt voor het lichaam
  • leer het kind met twee handen onderhands gooien.
  • wanneer dat lukt: vraag om met een hand te gooien
  • blijf dat met de stem begeleiden ‘en nu met allebei’ ‘en nu met één hand’
  • noteer (in je hoofd) de voorkeurshand
  • leer de kinderen dat ze pas mogen gooien nadat ze oogcontact hebben gemaakt met de vanger
  • maak gebruik van ritme of een lied bij het inoefenen
  • geef het goede voorbeeld

 

 

evenwicht en coördinatie

 

huppen met aaneen-

gesloten voeten

  • kan huppen met aaneen gesloten voeten
  • hupt met beide voeten tegelijk
  • en komt ook op beide voeten tegelijk neer (geen ‘bijstepje’)

  • je kan dat goed horen: wanneer het één geluid is, is het goed, wanneer je een tweeslag hoort niet.
  • kijk naar meebewegingen

 

huppelen

  • kan huppelen
  • komt los van de grond bij het huppelen
  • beweegt de armen vrij en ontspannen mee bij het huppelen
  • kan meezingen of antwoord geven tijdens het huppelen
  • huppel zelf een stukje mee
  • gebruik een liedje
  • geef even tijd om zich de beweging te herinneren (even met zijn allen huppelen)
  • wordt het kind vrolijk van huppelen?

 

10 sec stil staan op een been

  • staat stil
  • staat rechtop
  • staat ontspannen en in balans
  • heeft geen grote bijbewegingen (zie afbeelding 14 en 15) (bij/invoegen afbeeldingen 1e en 1c)
  • haakt de voet niet achter het been (zie afbeelding 16) (bij/invoegen afbeelding 1b)
  • heeft de knieën los van elkaar; niet tegen elkaar aan gedrukt (zie afbeelding 17) (bij/invoegen afbeelding 1a)
  • hangt niet tegen klasgenoot aan (zie afbeelding 18) (bij/invoegen afbeelding 1d)

 

  • als het niet lukt: ‘doe alsof je armen de tentstokken zijn die stevig in de grond prikken’ (of wortels van een boom)

  • doe dat voor
  • laat bij kinderen die moeite hebben eerst ‘de tentstokken’ in de grond prikken en vraag daarna pas of ze op een been gaan staan
  • laat het overdoen wanneer een kind ‘uit zichzelf is’
  • help het kind tot rust te komen ‘Probeer maar, sta je echt stil? ‘Als een ooievaar zo stil op een been?’ Ben je van binnen ook helemaal stil?’